Het Coymans imperium: de 'godfathers' van de slavenhandel
De Coymans-familie stamde oorspronkelijk uit Vlaanderen. De oude vorm van de naam is waarschijnlijk Koeiman, hetgeen, gezien ook het familiewapen, duidt op een verleden in de veehandel. De overgrootvader van Balthasar Coymans was echter koopman en financier in Antwerpen. Hij was in 1540 getrouwd met Constantia Spinelli, de dochter van een rijke Florentijnse bankiersfamilie. Door de oorlog met Spanje en de vervolging van protestanten in de Spaanse Nederlanden kwam deze overgrootvader via Hamburg in Haarlem terecht.
Zoals zoveel welgestelde Vlaamse vluchtelingenfamilies vonden ook de Coymansen snel een bevoorrechte plek tussen de Hollandse koopmanselite. De grondlegger van het Coymans imperium was grootvader Balthasar (1555-1634 - de éérste Balthasar, dus niet de Balthasar uit het boek); in 1598 komen we hem samen met zijn broers tegen als financiers en verzekeraars van internationale handelsschepen. In 1631, met een vermogen van 400.000 gulden, was hij de op een na rijkste inwoner van Amsterdam. Hij bezat een hofstede in de Purmer en vanaf 1627 een buitenplaats bij Wijk aan Zee, genaamd Westerhout. De familie had zich inmiddels verspreid: de leden namen stuk voor stuk vooraanstaande posities in in resp. Amsterdam, Haarlem, Dordrecht, Lisse, Velsen en Hamburg.
Stamboom familie Coymans. Bron: Gerard Hubert, Genealogie Online. De Balthasar Coymans uit het boek is degene uit de tweede rij van onder, rechts: Balthasar 4C.
De tweede Balthasar (1589-1657), zoon van de eerste, liet het kapitale Coymanshuis op de Keizersgracht in Amsterdam bouwen, ontworpen door Jacob van Campen. Het pand zou tot 1759, toen de laatste Coymans-telg overleed, door diverse generaties worden bewoond.
Het Coymanshuis op Keizersgracht 177 te Amsterdam. Het is - haast ironisch - momenteel het hoofdkwartier van Amnesty International.
In 1634 zette Balthasar II, samen met zijn broer Joan (die de vader was van de Balthasar uit het boek Asiento) het bedrijf na de dood van hun vader voort onder de naam 'Balthasar Coymans en broeders'. Behalve in bankzaken (financiering en verzekering van schepen) legden zij zich toe op de handel in edelmetalen, Zweeds ijzer, teer, linnen en specerijen. Hun handelshuis had een jaarlijkse omzet van 4 miljoen gulden.
Diverse leden van de Coymansfamilie hadden inmiddels betrokkenheid bij de West-Indische Compagnie: Elisabeth Coymans (de zus van Balthasar II) had bijvoorbeeld een aandeel van f 12.000 en was daarmee hoofdparticipant. De vroegste vermelding van de rechtstreekse betrokkenheid van de Coymansfirma bij de slavenhandel vinden we in 1656. Isaac Coymans (1622-1673), een neef, ook uit Amsterdam, was een koopman in dienst van de West-Indische Compagnie. Isaac had als opperkoopman op het WIC-hoofdkwartier Elmina aan de West-Afrikaanse Goudkust dienst gedaan. Door de herovering van Nederlands Brazilië door de Portugezen in 1654 begon de WIC naar alternatieve afzetmarkten voor haar zwarte slaven te zoeken. Isaac was in dat jaar betrokken bij een van de slaventransporten.
Joan Coymans, de vader van Balthasar, portret door Bartolomeus van der Helst (omstreeks 1645).
Sophia Trip, de moeder van Balthasar Coymans, portret door Bartholomeus van der Helst (1645).
Balthasar II overleed op 14 februari 1657 en broer Joan stond er alleen voor. Ook hij overleed echter in oktober van hetzelfde jaar. Omdat zijn zonen nog te jong waren om hem op te volgen (de oudste was twaalf) ging de leiding van de firma over op zijn vrouw Sophia Trip. De familie Trip, ook al zo'n steen- en invloedrijke familie, was reeds sinds de oprichting bij de West-Indische Compagnie betrokken.
De mogelijkheden voor de Hollanders om slaven naar Spaans Zuid-Amerika te vervoeren namen een enorme vlucht toen de Engels-Spaanse oorlog (1654-1660) uitbrak. De Engelsen, die een concurrent waren van de WIC, waren hiermee uiteraard van de Spaanse markt uitgesloten, De WIC begon Curaçao als entrepot te gebruiken voor de levering van slaven. Dit was tevens de periode dat de betrokkenheid van de firma Coymans een grote vlucht nam. Sophia Trip startte een nieuw bedrijf met haar schoonzoon onder de naam 'Wed. Joan Coymans & Carel Voet', met als belangrijkste activiteit 'de zaken van den slavenhandel'. Met andere woorden: de financiering, organisatie, uitrusting, verzekering en uitreding van slavenschepen van de WIC, alsmede de handel in retourgoederen (tabak, suiker, zilver, katoen, cacao, etc.) vanuit de Spaanse koloniën naar Europa. Overigens was een groot deel van de familie inmiddels betrokken: diverse ooms en neven droegen hun steentje bij, met name de Dordrechtse en Haarlemse takken (Balthasar III).
In 1662 stelde het bankroete Spanje opnieuw het Asiento in met als doel financiën te vergaren en de smokkelhandel in slaven uit te bannen. Dit werd verleend aan twee bankiers uit Genua, die als eersten een monopoliepositie verkregen. Op hun beurt besteedden zij de uitvoering uit aan de WIC en de Coymansen financierden er lustig op los: na een betaling van 500.000 gulden aan de Spaanse koning werd de firma in 1668 officieel subcontractor voor de asientistas. Het contante geld werd met oorlogschepen in Spanje afgeleverd. Dat ze er dik aan verdienden bleek trouwens al in 1666: de firma Wed. Joan Coymans & Carel Voet verrekende in dat jaar meer dan 7 miljoen gulden met de Amsterdamse Wisselbank. In 1671 opende de firma een vestiging in Sevilla met partner Pedro van Belle, maar verhuisde in 1673 naar Cádiz (Andalusië). Cádiz was naast Sevilla de belangrijkste haven voor de handel tussen Spanje en Zuid-Amerika.
De Coymansen lieten zich graag portretteren. Hierboven het beroemde schilderij van Isabella Coymans (1626-1689), door Frans Hals. Isabella was een nichtje van Balthasar II. Op de achtergrond is het Coymans-familiewapen te herkennen.
Vroeg in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw trok Sophia Trip zich terug uit de firma en haar twee zonen Jan en Balthasar (IV) traden allengs meer op de voorgrond. Jan, de oudste, stond aan het roer in Amsterdam en Balthasar, eenentwintig jaar oud, nam de zaken in Spanje waar (op voorspraak van hun andere zwager, Johan Huydekooper, die een gruwelijke hekel had aan Carel Voet. Huydekooper was zo’n beetje de machtigste man van Amsterdam; hij zou uiteindelijk dertien keer burgemeester worden). Met Voet uit de weg konden beide broers hun eigen gang gaan en dat deden ze dan ook: omdat de WIC in die periode in zeer zwaar financieel weer verkeerde namen ze alle touwtjes in handen. In 1671 ging het Asiento over op een Portugees en met hem werd de deal gesloten dat de Coymansen alle slaventransporten zouden financieren en dat alle handel via Curaçao zou lopen. Hiermee was de concurrentie volledig buitenspel gezet. Vijf jaar lang zouden ieder jaar vierduizend slaven moeten worden geleverd.
Naar schatting hebben de Nederlanders, met de belangrijke inbreng van de Coymansfamilie, tussen 1650 en 1675 zo'n 60.000 slaven naar Zuid-Amerika getransporteerd.
De macht van de firma Coymans binnen het Asiento was inmiddels zo groot geworden, dat Spanje begon tegen te sputteren. Om die invloed in te dammen besloot de koning in 1676 om twee Spaanse kooplieden het monopolie te gunnen. De handel op Curaçao werd verboden en men besloot slaven in te kopen via de (katholieke) Fransen in Kaap-Verdië. Dat werd een mislukking: de Fransen waren niet in staat om de benodigde aantallen slaven te leveren. Hierdoor konden de Coymansen gemakkelijk in het gat springen: via de onofficiële weg (dus via smokkelhandel) transporteerden zij ongestoord verder. De firma financierde in 1679 o.a. slaventransporten naar Caracas, Carthagena en Curaçao met een slordige 9.800 “negros” aan boord.
Noodgedwongen keerden de Spanjaarden op hun schreden terug. Zij konden niet zonder grote aantallen zwarte slaven voor hun plantages en zilvermijnen en Coymans en de WIC waren onmisbaar voor een gestage aanvoer, hoewel ook zij niet aan de vastgestelde quota konden voldoen. In 1680 kreeg ene Juan Barroso del Pozo, een zakenman uit Sevilla, die nauwe banden onderhield met Balthasar IV, het Asiento. Samen met zijn schoonzoon Nicolas Porcio verplichtte hij zich 1,2 miljoen peso’s (3 miljoen gulden) aan de Spaanse kroon en 250.000 peso’s aan het bestuur van de Spaanse Nederlanden te betalen. Bovendien dienden er vier oorlogsfregatten te worden gebouwd in Amsterdam, bestemd voor de Spaanse vloot. In ruil zouden zij binnen tien jaar 11.000 ton (!) slaven moeten afleveren. Toen Del Pozo echter in 1683 plotseling overleed stond Porcio er alleen voor en hij was niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen. Mogelijk was hij een instrument geworden van een duister plan van Balthasar IV om zelf het Asiento te vergaren. Het kan ook meespelen dat hij ervan werd verdacht stiekem zaken te doen met de Engelsen in Jamaica. In ieder geval werd hij aan alle kanten zwart gemaakt en tegengewerkt – niet in de laatste plaats door Coymans zelf – , met als gevolg dat hij in 1684 wegens malversaties en wanbetaling in Cartagena werd gearresteerd. Door de Spaanse koning werd hij onder curatele van Coymans gesteld.
Balthasar Coymans zag zijn kans schoon. Gesteund door het enorme kapitaal van de firma Coymans in Amsterdam beloofde hij de Spaanse kroon alle schulden en verplichtingen van Porcio over te nemen en te voldoen. Hij had daarbij de goedkeuring van de Casa de la Contratación de Indias. De Spaanse koning ging overstag: Porcio werd buitenspel gezet en in 1685 werd voor het eerst het Asiento aan een 'ketter' (een protestant) toegewezen. Met alle concurrentie uit de weg kon de firma Coymans haar monopolie ten volle uitbuiten en gedurende haar bewind bereikte de slavenaanvoer van de WIC haar hoogste piek: gedurende 1684-1686 werden bijna 16.000 zwarte Afrikanen verscheept.
“Zo is het op schrift gesteld, dat Don Balthasar Coymans, Hollander en residerend in Cádiz, zich verbonden heeft te voldoen aan alle schulden uit het Asiento van Nicholas Porcio, van kracht geworden op 30 september 1682 en geldig voor vijf jaren, en op wiens naam het genoemde Asiento zal overgaan, met de toevoeging dat, indien aan alle voorwaarden is voldaan, het contract zal worden verlengd met nog eens twee jaren voor eigen rekening van voornoemde Don Balthasar Coymans, met de verplichting om in deze twee jaren te leveren drieduizend ton zwarte slaven aan de Koninkrijken van West-Indië.”
Het Asiento van Balthasar Coymans, overeengekomen in 1685.
Het Coymans imperium stond aan het toppunt van zijn macht. In het boek Asiento wordt het als volgt omschreven:
“De macht van de asientista kan niet genoeg benadrukt worden, U edele. Hij is de spin in het web. Stelt u zich voor: op grond van zijn overeenkomst met de Spaanse kroon besluit hij om een slavenschip uit te reden. Die opdracht geeft hij uiteraard aan de West-Indische Compagnie, welke vervolgens risicodragende investeerders zoekt. Dat is niet zo moeilijk, want wie wil er nou geen duiten steken in zo’n drievoudige geldmachine: winst op de lading van Holland naar de Goudkust, winst op de slavenlading van Elmina naar Curaçao (met gegarandeerde afzet in Spaans Amerika), en ten slotte nog winst op de retourlading naar Amsterdam of Cádiz. De asientista loopt daarbij geen enkel risico. Mocht het schip vergaan, dan kost het hem geen cent. Hij begint gewoon opnieuw. Zo lang hij zijn quota slaven maar haalt. Wij kussen de kont van deze Croesus, want zonder zijn tussenkomst komt er nauwelijks een blaadje tabak of schepel cacao op de Spaanse markt terecht.”
Het stadhuis op de Dam in Amsterdam, naar een ontwerp van Jacob van Campen, werd voltooid in 1665. Hier zetelde de Vroedschap, een kliek van leden van de invloedrijke koopmansfamilies, waaronder die van Coymans.
De twee broers hadden een ideale taakverdeling: terwijl Balthasar in Cádiz de zaken waarnam, zwaaide oudste broer Jan in Amsterdam de scepter. Gesteund door de roemruchte families Huydekooper, Trip, Deutz, Berck en Valckenier (allemaal aangetrouwd) gebeurde er niets waarvan hij niets afwist of er een stem in had. De contacten met de WIC waren innig (jongste broer Jozef had zitting in het bestuur: de Heeren Tien) en via de WIC lag er een directe lijn met de Staten-Generaal. Op last van die laatste was de ambassadeur van de Nederlandse Republiek in Madrid een vurig pleitbezorger van het Coymans-asiento.
Jan zelf woonde in het pand op Keizersgracht 177, dat voorzien was van een kapitale kunstverzameling, en ontving staatslieden en andere buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. Naast handelaar, bankier en financier was hij tevens schepen van Amsterdam, voorzitter van het College van de Levantse Handel, kerkmeester van de Zuiderkerk en kapitein van de Amsterdamse Schutterij. Later zou hij ook nog tot de Vroedschap (het bestuur) van Amsterdam toetreden.
Bronnen: zie de uitgebreide lijst. op deze pagina
De tekst van deze pagina is tevens opgenomen in een artikel op Historiek.net.